IJzer is een scheikundig element met symbool Fe en atoomnummer 26. Het symbool bevindt zich in groep VIIIb (8) van het periodiek systeem. Groep VIIIb bevat drie elementen in elke periode, met zeer overeenkomstige eigenschappen. Daarom worden de elementen van deze groep in drie horizontale subgroepen van drie elementen verdeeld, de zogenaamde triaden. De drie triaden zijn: de ijzertriade (Fe, Co, Ni), de lichte platinametalen (Ru, Rh, Pd) en de zware platinametalen (Os, Ir, Pt). De beide laatste reeksen van drie elementen noemt men, samen met Ag en Au, ook de edelmetalen.

Voorkomen

IJzer komt in de aardkorst (tot 16 km diepte) in een hoeveelheid van ca. 5,63 massa% voor. Het is het vierde element in de rangorde van voorkomen. Omdat in meteorieten een veel hoger ijzergehalte wordt aangetroffen dan in de aardkorst, wordt aangenomen dat de totale aardmassa voor ca. 37 massa% uit ijzer bestaat.

De belangrijkste mineralen zijn:


Roodijzersteen of ijzerglans of hematiet
(Fe2O3; 70% ijzer)

Magneetijzersteen of magnetiet
(Fe3O4; 72% ijzer)

Bruinijzersteen of limoniet
(Fe2O3 . n H2O; 60% ijzer)

Pyriet
(FeS2; 46,6% ijzer)

IJzerspaat of sideriet
(FeCO3; 48% ijzer)

Vanaf een gehalte van 25 massa% ijzer, kan het ijzerhoudende mineraal als een economisch rendabel ijzererts beschouwd worden.
IJzer wordt ook, doch slechts zeer weinig, in gedegen toestand aangetroffen o.a. in Groenland.
De belangrijkste wingebieden liggen in de voormalige Sovjet-Unie, West-Australië, Brazilië, de VSA, China, Canada, India, Frankrijk, Zuid-Afrika, Zweden, Mexoco, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Spanje, Noorwegen, Finland, Venezuela.
In West-Australië ligt de grootste hematietmijn (met ca. 70 massa% ijzer).

Fysische eigenschappen

IJzer is een grauw-wit metaal, met hardheid 4 op de schaal van Mohs. De dichtheid r = 7860 kg/m3, het smelt bij 1535 °C en kookt bij 2750 °C. IJzer is ferromagnetisch. Het wordt door een magnetisch veld zeer sterk aangetrokken en blijft permanent gemagnetiseerd na verwijdering van het magneetveld.

Bereiding

De afzondering van ijzer uit zijn ertsen volgt het klassiek metallurgisch proces van ertsmijn tot afgewerkt product. Het erts wordt samen met het begeleidend gesteente (ganggesteente) opgeschept. Na fijnmalen wordt het erts geconcentreerd, om de transportkosten te drukken, met de gepaste fysische scheidingstechniek (bijv. magnetische scheiding bij magnetiet). De ijzeroxiden zijn klaar voor reductie in de hoogoven, de sulfiden en de carbonaten (pyriet en sideriet) dienen eerst in ijzeroxide te worden omgezet via respectievelijk roosten en calcineren.

Roosten
4 FeS2(v) + 11 O2(g) 2 Fe2O3(v) + 8 SO2(g)

Calcineren
FeCO3(v) FeO(v) + CO2(g)

Bereiding van ruwijzer in een hoogoven

Een hoogoven is een schachtoven. De lading bestaat uit erts, cokes en toeslag dat gekozen wordt in functie van de aard van het ganggesteente. Men vult alternerend met cokes en erts.
Van boven naar beneden onderscheidt men in een hoogoven verschillende zones naar de aldaar heersende temperatuur.

Voorverwarmingszone (ca. 300 °C)

De ingevoerde lading wordt gedroogd en op reductietemperatuur gebracht.
Eventueel gehydrateerde ertsen worden gedehydrateerd:
Fe2O3 . H2O Fe2O3 + H2O
De verwarming gebeurt door de opstijgende hoogovengassen.

Reductiezone (ca. 600 °C)

In deze zone worden ijzeroxiden in verschillende stappen door opstijgend CO gereduceerd tot ijzer, dat met aanwezige producten een sponsachtige massa vormt.

3 Fe2O3 + CO 2 Fe3O4 + CO2

2 Fe3O4 + 2 CO 6 FeO + 2 CO2

6 FeO + 6 CO 6 Fe + 6 CO2

3 Fe2O3 + 9 CO 6 Fe + 9 CO2

Opdat de reductie snel zou verlopen, moet een overmaat CO doorheen het erts stromen. Daarom bevat hoogovengas tot 30% koolstofmonoxide.

Carburatie- of verkolingszone (ca. 900 °C)

Door het gevormd vast ijzer wordt een gedeelte van het opstijgend CO in koolstof en koolstofdioxide omgezet.
2 CO C + CO2

Het gevormde koolstof wordt door ijzer gebonden. Daardoor verlaagt het smeltpunt van ijzer van 1535 °C tot ongeveer 1200 °C. CO2 wordt door de aanwezige cokes gedeeltelijk weer omgezet in CO.

Smeltingszone (1600 à 1800 °C)

Naarmate de inhoud zakt, reageert nog meer FeO met fijnverdeelde cokes:

FeO + C Fe + CO

De overmaat cokes dient om in de rust een zeer hoge temperatuur te bereiken. Men verkrijgt een hevige verbranding door het inblazen van hete lucht. Er zijn afhankelijk van de hoogovenconstructie een aantal aanvoerbuizen die over de omtrek tussen rust en haard regelmatig verdeeld zijn. Het gevormde ijzer smelt en druipt naar beneden.
In de smeltzone ontstaat eveneens slak:
CaO + SiO2 CaSiO3

Neerdruipend ijzer wordt erdoor omhuld en aldus beschut tegen oxidatie. De gesmolten massa wordt verzameld in een kroes onderaan de hoogoven. Wegens de kleinere soortelijke massa drijft vloeibare slak op het gesmolten ijzer en dekt het af. De temperatuur is daar ondertussen gedaald tot 1300-1500 °C.

Andere oxiden die in de smeltzone worden gereduceerd zijn:
SiO2 + 2 C Si + 2 CO
P4O10 + 10 CO P4 + 10 CO
MnO2 + 2 C Mn + 2 CO

Door stukslaan van een lemen of bakstenen prop laat men met tussenpauzen van 6 uur, ruwijzer afvloeien in zandgeulen (als het bestemd is voor gietijzer). Men verkrijgt gietelingen.
Als de ingeblazen hete lucht een temperatuur heeft van 1600 °C, ontstaat ruwijzer met een laag Si-gehalte. De door het ijzer opgenomen koolstof is grotendeels met het ijzer verbonden in de vorm van zeer hard en bros cementiet (Fe3C). Men heeft te maken met wit ruwijzer of wit gietijzer. Het is in gesmolten toestand zeer vloeibaar, maar wordt niet week en is daardoor niet smeedbaar.
Bij een temperatuur van 2000 °C, wordt ruwijzer verkregen met een hoger gehalte aan Si. In die omstandigheden is cementiet niet bestaanbaar en de aanwezige koolstof kristalliseert uit in de vorm van grafietlamellen. Er ontstaat grijs ruwijzer of grauw gietijzer (hard en broos, wordt gebruikt om allerlei voorwerpen te gieten). Door een geschikte thermische behandeling kan het grauw gietijzer worden omgezet tot hamerbaar gietijzer: hierin zijn de grafietblaadjes omgezet in bolletjes (nodulen). Sommige elementen zoals Mg bevorderen de vorming van nodulair grafiet. Het hamerbaar gietijzer heeft betere mechanische eigenschappen.
Ruwijzer bevat 3 à 5 %, en soms meer C, 1 % Mn, 3 % Si, minder dan 1 % P (afhankelijk van het erts) en zeer weinig S (minder dan 0,1 %).
Gegranuleerde slak wordt aangewend voor wegenaanleg, voor de vervaardiging van stenen met een lage dichtheid en voor het maken van rotswol voor isolatie.
Het hoogovengas dat boven aan de hoogoven ontwijkt bevat 25 à 30 volume% CO, 1 volume% H2 en een weinig CH4; de rest is N2 en CO2. Wegens het relatief lage gehalte aan brandbare gassen is het een arme brandstof met een calorische waarde van ongeveer 3800 kJ/m3. Per etmaal worden echter wel 4500m3 gevormd. Na ontstoffing, koeling en droging wordt ongeveer een vierde ervan gebruikt voor de verwarming van de windverhitters, een kwart voor het aandrijven van gasmotoren die het ventilatiesysteem van de hoogoven aandrijven . De helft wordt in een thermische centrale verbrand. De geproduceerde stroom volstaat voor de verlichting van het bedrijf.

Productie van staal

Het is de taak van de staalfabriek het gehalte aan koolstof, dat 3 à 5 % bedraagt in gietijzer, te verlagen en tevens andere ongewenste stoffen te verwijderen. Men kan van de gelegenheid gebruik maken om speciale staalsoorten te bereiden door legeren.

Ruw ijzer dat bestemd is voor de staalfabriek laat men niet stollen. Het wordt vervoerd naar een ruwijzermenger. In deze ruwijzermenger wordt het voor een deel ontdaan van mangaan en zwavel. Bij afkoeling vormt een gedeelte van de zwavel met mangaan MnS en een ander deel van de zwavel vormt FeS. De beide sulfiden lossen op in de slak. Verdere affinage geschiedt door oxidatie en wordt uitgevoerd volgens het Bessemer-Thomas-procédé of volgens het Siemens-Martin-procédé.

In het oorspronkelijk Bessemer-procédé kan men alleen ruwijzer met veel silicium en weinig fosfor verwerken terwijl het in de Thomas convertor juist andersom is.
De verbrandingswarmten van Si en P zijn groot en garanderen dat het gevormde staal vloeibaar blijft.
De Thomas convertor heeft een basische binnenbekleding van dolomiet (CaCO3 . MgCO3) i.p.v. de zure kiezelsteen bekleding. Het dolomiet wordt thermisch ontleed in CaO en MgO. Alvorens lucht in te blazen wordt voor de vulling met ruwijzer nog een hoeveelheid CaO toegevoegd. De Thomas-convertor laat toe fosforhoudend ruwijzer om te zetten in staal. Het door oxidatie gevormd P4O10 reageert met CaO en MgO en levert respectievelijk calcium- en magnesiumfosfaat, dat als slak wordt afgevoerd. Men verwerkt het tot fosfaatmeststof (thomasslakken).
8 CaO + P4O10 2 Ca3(PO4)2 . CaO

Na aflating van slak, wordt het te laag geworden C-gehalte in de convertor terug op peil gebracht door toevoeging van een berekende hoeveelheid spiegelijzer (5 % C, 20 % Mn).

De omzetting van ruw ijzer in staal kan ook in een Siemens-Martin oven. In deze oven worden gietelingen samen gebracht met staalschroot. Likkende oxiderende vlammen elimineren vreemde stoffen terwijl het ijzerroest gereduceerd wordt door de koolstof van de gietelingen. Uit oud ijzer recupereert men op deze wijze een hoeveelheid staal.
Een Siemens-Martin oven is een vlamoven, die met vuurvaste stenen is bekleed. Hij wordt met olie of met hoogovengas gestookt.

De capaciteit van een grote Siemens-Martin oven is 500 à 1000 ton per lading, die na 8 à 15 uur kan worden afgetapt.

Staal oxideert snel. Het wordt hiertegen beschermd daar het te verzinken, aluminiseren of cadmeren. Ook kan men zwak legeren om atmosferische corrosie tegen te gaan. Er wordt dan zogenaamd weervast staal gevormd, dat weliswaar wordt bedekt met een roestlaag (oxidelaag), maar een die vrijwel ondoordringbaar is en dus bescherming biedt. Door staal te legeren met grotere hoeveelheden chroom en/of nikkel verkrijgt men roestvrij af roestvast staal. Het meest gebruikte roestvrije staal is RVS 18-8. Dit staal is gelegeerd met 18 % Cr en 8 % Ni. Het is zelfs zeer roestvast in aanwezigheid van chlorideionen en wordt daarom veel in zeeatmosfeer toegepast.
Er wordt ook voorgelakte staalplaat geleverd af staal voorzien van een laagje kunststof of rubber.

Legeren

De technische eigenschappen van ijzer kunnen aanzienlijk worden verbeterd door toevoeging van andere metalen zoals aluminium, chroom, mangaan, molybdeen, nikkel, titaan, vanadium, kobalt, wolfraam, niobium en tantaal.
Afhankelijk van de beoogde toepassing van het staal wordt bepaald aan welke eigenschappen het staal moet voldoen.

Er zijn meer dan duizend verschillende staalsoorten bekend.
De wereldproductie bedraagt ca. 900 miljoen ton.

Chemisch zuiver ijzer wordt o.a. verkregen door

 

Chemische eigenschappen
Toepassingen

Fietsen

Hiervoor worden buizen van constructiestaal gebruikt. Door gebruik van legeringen met een grotere sterkte, kunnen dunnere buizen gemaakt warden. Hierdoor worden de fietsen lichter. De gebruikte staalsoort hangt ook af van de productiemethode. Zo vereist lassen met inductiewarmte een andere soort constructiestaal dan 'klassiek' lassen.

Bruggen

Hiervoor worden diverse soorten constructiestaal gebruikt.

Auto’s

Onderdelen zoals de remtrommel en de krukas in de motor worden gemaakt van zogenaamd moleculair gietijzer (met Mg). Het plaatwerk is van staal.

Boten

Worden gemaakt van constructiestaal.

Machines

In machineonderdelen zoals lagers, ringen, zware kussenblokken e.d wordt gietijzer toegepast. Afhankelijk van de toepassing kan aan het ijzer worden toegevoegd: koolstof (2-5 %), silicium (0,5 a 4 %), mangaan ( 0,5 -1 %) of een ander metaal.
Onderdelen voor elektrische machines bevatten ijzer met een beetje silicium. Dit soort ijzer is giet- en smeedbaar en hittebestendig. Voor machineonderdelen die zwaar en stotend belast moeten kunnen worden, wordt gietstaal gebruikt, dat slechts 0,2 à 0,5 % koolstaf bevat.
Een andere veel gebruikte soort is nikkelstaal, dat - afhankelijk van de toepassing - 2 tot 40 % nikkel bevat.

Magneet

Voor permanente magneten worden meestal bijzondere legeringen gebruikt, bijvoorbeeld met nikkel (tot 28 %), kobalt (tot 20 %), aluminium (tot 12 %), chroom (tot 9 %) af molybdeen (tot 1,5 %). De magnetische werking daarvan is vele malen groter dan die van ijzer.
Namen van bekende legeringen zijn: fernico en triconal.

Conservenblik

Conservenblikken worden gemaakt van staal, bedekt met een laagje tin of kunststof om corrosie van het ijzer tegen te gaan. Ook het gebruik van lakken (op waterbasis) hiervoor, vindt steeds meer toepassing.

Gereedschap

Voor het maken van gereedschappen, bijv. meet- en snijapparatuur, is meestal een zeer harde en corrosiebestendige (en soms temperatuurbestendige) staalsoort nodig. Meestal wordt hiervoor staal gebruikt met 0,9-1,5 % C, dat verder gelegeerd wordt met bijvoorbeeld chroom, aluminium, silicium, en soms molybdeen, nikkel, vanadium, kobalt of wolfraam, afhankelijk van de beoogde toepassingen.
Roestvrij stalen (snij)gereedschap is in veel gevallen gemaakt van staal met circa 13 % chroom.

Spijkers

Worden gemaakt van het zogenoemde klinknagelstaal.

Katalysator bij de ammoniakbereiding

Zuiver ijzer wordt als katalysator gebruikt bij de ammoniakbereiding (bij 400 bar en 480 °C is de opbrengst dan circa 25 volume%):
N2 + 3 H2 2 NH3
Men voegt Fe3O4 toe, dat bij deze temperatuur - via reactie met waterstof - het actieve Fe levert.